Poespas (de (m.): g.mv.) 1 (fig.) brabbeltaal, knoeitaal: ik gooide er maar wat uit, en ze begrepen mijn poespas wel2 (fig.) drukte om niks, gedoe, ophitserij, opgeblazenheid, grote woorden 3 (fig.) malle praat, syn. onzin geklets: malle vertoning. ‘Dat is poespas’ = a. ratjetoe; dooreengekookte spijzen; (oeroud) stamppot; b. rommel; c. ongein.